DE TWEEDE HELFT VAN DE NEGENTIENDE EEUW
SLACHTOFFERS VAN DE SCHOOLSTRIJD.
In de tweede helft van de negentiende eeuw werden ook de onderwijzers van het geslacht Huyghebaert, meer bepaald Celestin te Middelkerke en August te Lissewege, slachtoffers van de schoolstrijd. Dankzij hun karaktervolle houding werden zij evenwel niet gebroodroofd, zoals de onderwijzer in het boek van Filip de Pillecyns "Mensen achter de Dijk", maar hun leven werd er door getekend.
Volgens de wet, die vanaf 1806 in onze gewesten werd toegepst, moesten de leerlingen opgeleid worden tot alle maatschappellijke en christelijke deugden. De onderwijzer moest zich onthouden van onderwijs van om het even welke kerkgenootschap. De godsdienstlessen werden afzonderlijk gegeven. Dit onderwijs werd door de geestelijkheid hevig bekampt, want het opkomend geslacht zou verketteren.
Onder Willem I (1815-1830) werd een eerste poging gedaan om volksonderwijs in te richten met toelagen van de staat, van de provincie en van de gemeente.
De Belgische grondwet liet in 1830 toe, dat om het even wie en zonder bewijzen van bekwaamheid, een school mocht openen.
De wet van 23-09-1842 regelde het onderwijs. Elke gemeente moest minstens één lagere school hebben. De geestelijkheid onderwees de godsdienst. Zij had grote invloed op de scholen. Veel kloosterscholen werden opgericht. In 1870 waren in die scholen op 529 leerkrachten 509 kloosterlingen. In West-Vlaanderen waren daarvan slechts 7 gediplomeerden.
In 1878 kwam voor het eerst een Ministerie van Openbaar Onderwijs. De wet van 1 juli 1879 hield in dat vrije scholen niet meer mochten opgericht worden. Godsdienst mocht alleen buiten de lesuren gegeven worden. Onderwijskrachten moesten een diploma bezitten van een officiële normaalschool.
Dit kwam in slechte orde bij de bisschoppen, die in een herderlijke brief spraken over een samenzwering tegen de Kerk. De parochies kregen bevel een eigen school op te richten. Dit werd met dusdanige haast gedaan, dat op vele plaatsen les werd gegeven in stallen, schuren en herbergen. Door die haast en het gebrek aan middelen, ontbrak meestal het nodige materiaal voor lesgevers en kinderen.
De schoolstrijd werd hevig. De sacramenten werden ontzegd aan de kinderen die de gemeenteschool bezochten, en ook aan de onderwijzers en de ouders van die kinderen. Scholen liepen leeg. In 1883 werd een evaluatie gedaan over de gevolgen van de schoolstrijd. In West-Vlaanderen waren 16 scholen zonder leerlingen, 26 met 4 of 5 leerlingen.
Wederzijdse beschuldigingen kwamen. De geestelijkheid werd verweten dat druk werd uitgeoefend door het weigeren van de sacramenten. Aan de gemeente werd verweten dat de armen verplicht werden naar een officiële school te gaan, daar het onderwijs voor de armen daar kosteloos was.
Ook in Middelkerke werd de school tegenstrijdig geacht aan de "bevelen" van de geestelijke overheid. Van de andere kant werd pastoor Velghe tot tweemaal toe in de vorm van een stropop in brand gestoken.
Celestin Huyghebaert en Louis Deboyser, leerlingen en ouders, kregen geen sacramenten meer. Louis Deboyser was bereid om naar de katholieke school te gaan, doch, aldus pastoor Velghe in zijn Liber Memorialis, liet hij zich door zijn moeder overhalen.
Op 27 maart 1882 werd te Oostende een onderzoek ingesteld.
Voor Middelkerke waren aanwezig: A. Van Neste kantonaal inspecteur, Celestin Huyghebaert, burgemeester Dierendonck, Melanie Vandenbussche (echtgenote Proot), Henri Mortier gemeenteraadslid, pastoor Velghe, Louis Deboyser, Charles Van Hecke. Voor Leffinge waren er: Didier Vande Putte, Anne Van Honsebouck-Vereecke, Rosalie Geldhoff, Henri Baekelandt, de burgemeester van Leffinge Philippe Depla en Charles Boedt. Daarbij waren nog M. Thoma, pastoor te Oostende en de vroegere onderpastoor van Leffinge Pierre Jaeckx.
Celestin, toen 38 jaar, verklaarde:
"Tot 1879 kwam ik goed overeen met de pastoor, doch nadat ik weigerde de officiële school te verlaten, werd ik op alle manieren lastig gevallen. Pastoor Velghe zegde mij, dat de wet tegen de godsdienst en de zedenleer was en dat weldra de pastoors in de gevangenis zouden geworpen worden. Ik zei bij mezelf dat dit niet ver uit zijn weg was daar hij alleen maar onrust zaaide.
In september 1879 kwam hij terug bij mij en verontschuldigde zich dat hij niet eerder had kunnen komen, daar hij te ontroerd en te zwak was. Hij gaf me volgende instructies:
- Ik kon in het gemeenteonderwijs blijven, daar het mijn enige bron van inkomsten was, doch onder volgende voorwaarden:
- Ik mocht geen enkel boek tegen de moraal en de godsdienst toelaten, ik mocht geen leerlingen ronselen voor mijn school en mocht geen catechismuslessen geven.
Ik weigerde waarop de pastoor zegde, dat ik niet bevoegd was om godsdienst te geven, daar ik liberaal was. Ik kreeg een hevige woedeaanval, ik sloeg op tafel en eiste dat hij zijn woorden terugnam, wat hij ten slotte dan deed. Ik vroeg hem of hij zelf de godsdienstlessen zou geven, waarop hij antwoordde, dat hij daarvoor geen tijd had en een paar vrouwen daarvoor zou aanduiden. Mijn ganse familie kreeg vervolgens opdracht om mij te beïnvloeden de school te verlaten, ook mijn vader, die koster was, mijn broeder die in het vrij onderwijs was en nog vele anderen. In 1879 had ik 104 leerlingen, dit is gedaald tot 70.
In 1879 besloot pastoor Velghe een katholieke school te bouwen. Hij had evenwel de middelen niet. Alfons Dansaert was de pionier. Deze Brusselaar huurde een stuk grond van Anthierens-Dewulf tegen 180 fr. met toelating van aankoop tegen 4,50 fr. de m2. Dansaert vroeg 2 % intrest, doch heeft die nooit geïnd. De school kwam er in 1880 op de plaats waar nu het klooster staat.
Dansaert wilde de school schenken aan de pastoor, doch die weigerde,daar hij het onderhoud niet kon betalen. Dit werd dan ook maar gedaan door Dansaert.
Gustaaf Huyghebaert werd de eerste onderwijzer, tot hij in 1890 vervangen werd door zusters van Moorslede. De vroegere school werd afgebroken en er werd een nieuwe gebouwd.
Een andere Brusselaar, gemeenteraadslid Leemans, steunde de gemeenteschool. Hij schreef op 16 juli 1880 aan de gemeente, waarbij hij protesteert tegen de bouw van de andere school. Hij schonk een wereldbol als blijk van sympathie.
In 1884 kwam er schoolvrede. Priesters kregen vrije toegang tot de gemeenteschool en toezicht over de boeken. De leerlingen moesten elke dag naar de mis. Jongens gingen naar de gemeenteschool en meisjes naar de vrije school.
Te Lissewege moest hoofdonderwijzer August Huyghebaert het eveneens ontgelden. Hoewel de schoolvrede blijkbaar in 1884 reeds getekend was, bleef de pastoor de gemeenteraad opstoken tegen deze brave, toegewijde, christelijke man, die evenwel Het Laatste Nieuws en Le Soir las.In zijn machtswellust waande de pastoor zich wellicht nog in de Theodosiaanse periode van de Kerk. De schoolgebouwen werden niet onderhouden: bij het communiefeest van Augusts zoon René, zakten de genodigden door de plankenvloer.
Hoewel "notabele" van de gemeente, werd August Huyghebaert op geen enkele plechtigheid uitgenodigd.
De haat ging tot in het zotte. In de meisjesschool merkte zekere dag een zuster dat de boterhammen van Augusts dochtertje Hilda, verpakt waren in Het Laatste Nieuws. Ziedend van woede greep de non de krant, niet met haar handen, maar met de tang van de kachel. Ze hield de krant vol afschuw voor zich uit en stak ze vóór de klas en het wenende meisje in het vuur.
Gelukkig waren er ook minder bekrompen zielen, en kwam de "Grootnunne"van tijd tot tijd Meester Huyghebaert en zijn gezin troosten.
Zijn gezondheid wellicht ondermijnd door het strenge regime in de normaalschool te Torhout en door de vele tegenkantingen in zijn later leven, overleed August Huyghebaert op 17.1.1908, op 47-jarige leeftijd, niet zonder zijn kinderen een diep geloof en een geest van grote verdraagzaamheid te hebben meegegeven.
--------------------------------
Uit 'De Glans van de Geest, Beknopte Kroniek van het Geslacht Huyghebaert' door René Huyghebaert (Antwerpen 1990).
Stamboom (genealogie/genealogy/généalogie) Lanssens-Denoo: 24.947 personen (individuals, personnes) d.d. 1 december 2024 - site: http://lanssens.be